In een driehoek kiest men een punt. Door dat punt
trekt men de drie rechten evenwijdig met elk van de
zijden. Hierdoor wordt een zijde gesneden in stukken
met lengte 1, 3 en 2 zoals op de figuur.
De oppervlakte van het gearceerde driehoekje verhoudt zich tot deze
van de oorspronkelijke driehoek als
|
A. \(\frac1{6}\) |
B. \(\frac1{12}\) |
C. \(\frac1{24}\) |
D. \(\frac1{25}\) |
E. \(\frac1{36}\) |
[ vwo26-(2s6) - op net sinds 14.12.2022-(E)-27.4.2025 ]
Deze vraag (nr.6) werd gesteld in maart 2011 tijdens de tweede ronde van de
26ste Wiskunde Olympiade (5de en 6de jaars).
76% gaf hierop een juist antwoord (ongeveer evenveel foute als blanco antwoorden)
Translation in E N G L I S H
Oplossing - Solution
De kleine driehoek is gelijkvormig met de driehoek ABC ! (zelfde hoeken : binnenhoeken aan dezelfde kant van de snijlijn van twee evenwijdigen)
Twee overeenkomstige zijden hebben lengte 1 en 6.
Vandaar dat de verhouding van de oppervlakten is \(\boldsymbol{( \frac 13 )^2 = \frac1{36} }\)