Zij a ≠ b ≠ c ≠ a dan is gelijk aan |
A. \(\boldsymbol{\frac{1}{(a-b)(a-c)}+\frac{1}{(c-a)(c-b)}}\) |
---|---|
B. \(\boldsymbol{\frac{1}{(a-c)(c-b)}+\frac{1}{(c-a)(a-b)}}\) | |
C. \(\boldsymbol{\frac{1}{(a-b)(c-a)}+\frac{1}{(a-c)(a-b)}}\) | |
D. \(\boldsymbol{\frac{1}{(a-b)(a-c)}+\frac{1}{(c-a)(a-b)}}\) | |
E. \(\boldsymbol{\frac{1}{(a-b)(c-a)}+\frac{1}{(c-a)(c-b)}}\) |
[ vwo22-(2j6) - op net sinds 11.11.2022-(E) ]
Deze (5de) vraag werd gesteld op 28 februari 2007, op de 2de ronde van de Junior Olympiade (3de en 4de leerjaar)
16% van de deelnemers vonden het juiste antwoord.
21% gaven een fout antwoord
63% lieten de vraag blanco ! (op één na de vraag met de meeste blanco's)
IN CONSTRUCTION |
A. |
---|---|
B. | |
C. | |
D. | |
E. |