|
Hoe lang is de bissectrice uit de hoek van 60° van een 30° ● 60° ● 90° driehoek als de kortste zijde een lengte heeft van \(\small\sqrt3\) ?
|
A. \(1,5\) |
| B. \(1,5\sqrt3\) |
| C. \(2\) |
| D. \(\sqrt5\) |
| E. \(\sqrt6\) |
[ 3-A095 - op net sinds 14.12.2025-(E)- ]
Translation in E N G L I S H
Oplossing - Solution
Weze x en y de lengtes van de twee stukken die deze bissectrice afsnijdt van de zijde tegenover de hoek van 60° : x = |AB’| en y = |B’C|.
|AC| = x + y = 3 (af te leiden uit bv. \(\tan 30^\circ = \frac{\sqrt3}{3}\) )
De schuine zijde heeft een lengte van \(2\sqrt5\) (af te leiden uit de stelling van Pythagoras of van de kennis dat de schuine zijde van een
30° ● 60° ● 90° driehoek dubbel zo lang is als de kortste zijde)
Wegens de bissectricestelling is nu \(\frac{\sqrt3}{x} = \frac{2\sqrt3}{y}\) ⇔ y = 2x
zodat y = 2(3 − y) = 6 − 2y ⇔ 3y = 6 ⇔ y = 2
Dit is tevens de lengte van de gevraagde bissectrice want de driehoek B’BC is gelijkbenig met basishoeken van 30° ! ( deze lengte b kan ook verkregen worden als schuine zijde van een rechthoekige driehoek met rechthoekszijden \(\sqrt3\) en 3−2 :
\(b^2=(\sqrt3)^2+1^2=3+1=4\) ⇒ b = 2