De schuine zijde van de driehoek is de middellijn van de cirkel
want de eindpunten zijn de beeldpunten van 0° en 180°
Daardoor zal de hoek bij het beeldpunt van 60° recht zijn.
De driehoek is bovendien een 30°- 60°- 90° rechthoekige driehoek waarvan de kortste rechthoekszijde maar half zo lang is als de schuine zijde.
De driehoek heeft dus de zijden 2 (schuine zijde), 1 (kortste rechthoekszijde) en √3 (te vinden met de stelling van Pythagoras : de vierkantswortel van 2² − 1²)
De omtrek van de driehoek is dus 2 + 1 + √3 = 3 + √3.