In een 30°- 60°- 90° rechthoekige driehoek wordt de hoogtelijn vanuit de rechte hoek getrokken. Hierdoor wordt deze driehoek in twee kleinere driehoeken verdeeld.
De oppervlakte van deze drie genoemde driehoeken verhouden zich (van klein naar groot) als
A.   1 : 2 : 3
B.   1 : 3 : 4
C.   1 : 2 : 4
D.   1 : √2 : √3
E.   1 : √3 : 2

[ 3-A034 - op net sinds 8-4-2025-(E)- ]

Translation in   E N G L I S H

IN CONSTRUCTION

Oplossing - Solution

De schuine zijde van de 30°- 60°- 90° driehoek is dubbel zo lang als de kortste zijde van deze driehoek. Als we die kortste zijd lengte 1 geven, dan zijn de andere zijden √3 en 2 (controleer maar dat de stelling van Pythagoras voldaan is!)
De twee kleinere driehoeken zijn ook 30°- 60°- 90° driehoeken !
Ze zijn dus gelijkvormig! De gelijkvormigheidsfactor kunnen we afleiden uit de lengte van de drie schuine zijden : 1, √3 en 2. Hun oppervlakten zijn dus evenredig met ket kwadraat van deze getallen : 1 : 3 : 4
GWB