i)   (− a − b)2 = − (a + b)2
ii)   (a − b)2 = (b − a)2
iii) (− a − b)2 = (a + b)2
Welke van deze drie uitspraken zijn waar
(voor alle reële getallen a,b) ?
A.  enkel i) en ii)
B.  enkel i) en iii)
C.  enkel ii) en iii)
D.  precies één van deze uitspraken
E.  E. alle drie de uitspraken
A    B    C    D    E

[ 8785 - op net sinds 1.5.2023-(E)-3.11.2023 ]

Translation in   E N G L I S H

IN CONSTRUCTION

Oplossing - Solution

ii) en iii) zijn juist en om dezelfde reden :
tegengestelde getallen hebben hetzelfde kwadraat
gricha