Het is gemakkelijk in te zien dat de vergelijking van de (berg)parabool
y = – ½x² + 2 moet zijn.
[ (±2,0) moet oplossing zijn van y = ax² + 2 ]
De rechte y = h snijdt de parabool in abscissen die volgen uit

De kleine basis van het trapezium heeft dus een lengte \(\small 2\sqrt{4-2h}\).
Bijgevolg is de oppervlakte S van het trapezium (in functie van h) gelijk aan
=2h+h\sqrt{4-2h})
Het maximum van S vinden we via de afgeleide van S naar h :
=2+\sqrt{4-2h}+\frac{-2h}{2\sqrt{4-2h}}=2+\frac{4-2h-h}{\sqrt{4-2h}}=2+\frac{4-3h}{\sqrt{4-2h}})
Nulwaarde volgt uit de oplossing van
=(3h-4)^2\\&\;\Leftrightarrow\;16-8h=9h^2-24h+16\;\Leftrightarrow\;16h=9h^2\\&\;\Leftrightarrow\;16=9h\;\Leftrightarrow\;h=\frac{16}9\approx&space;1,777...\end{aligned})
Het is gemakkelijk in te zien dat rond die waarde
D S van positief naar negatief overgaat zodat bij die waarde van h de oppervlakte wel degelijk maximaal wordt.