We gaan het probleem analytisch oplossen door eerst een assenstelsel te leggen op de rechthoekszijden en een halve rechthoekszijde als eenheid te kiezen.
De twee vierkanten hebben (−1,1) en (1,−1) als middelpunt.
Als je de rechthoekige driehoek spiegelt t.o.v. de schuine zijde in de grootste driehoek, komt het hoekpunt van de rechte hoek in het middelpunt te liggen van het grote vierkant dat dus (2,2) als middelpunt heeft.
De richtingscoëfficiënten van de twee benen van de hoek zijn 3 en \(\frac13\) .
Daar de tangens van de hoek die een stijgende rechte maakt met de x-as precies de richtingscoëfficiënt van die rechte is
verkrijgen we het antwoord door uit te rekenen :
(β en γ zijn de hoeken die de rechten maken met de x-as)
\(\tan(\beta-\gamma)=\frac{\tan\beta-\tan\gamma}{1+\tan\beta.\tan\gamma}=\frac{3-\frac13}{1+3.\frac13}=\frac{\frac83}{2}=\frac43 \)