De lengtes van de zijden van een driehoek
vormen een rekenkundige rij met verschil 1
(zoals bv. 3, 4, 5 of \(\scriptsize\sqrt3\), \(\scriptsize\sqrt3+1\), \(\scriptsize\sqrt3+2\) ).
De cosinus van de hoek tegenover de zijde
die de gemiddelde lengte heeft van de
drie zijden bedraagt   \(\frac{11}{14}\)
Hoe groot is de omtrek van de driehoek ?
A.   6,25
B.   7,5
C.   8,5
D.   12
E.   \(\frac{25}{3}\)
A    B    C    D    E

[ 4-7931 - op net sinds 18.7.15-()-27.10.2023 ]

Translation in   E N G L I S H

IN CONSTRUCTION

Oplossing - Solution

Stel de lengtes van de zijden voor door   x − 1, x en x + 1.
Tegenover de zijde met lengte x ligt dus de hoek met cosinus \(\frac{11}{14}\).
Op die zijde passen we de cosinusregel toe :
x² = (x −1)² + (x + 1)² − 2(x −1)(x + 1).\(\frac{11}{14}\)
x² = x² −2x + 1 + x² + 2x + 1 − (x² − 1).\(\frac{11}{7}\)   ×7
0 = 7x² + 14 − 11x² + 11
4x² = 25
x² = \(\frac{25}{4}\)
x = \(\frac52\)   (\(-\frac52\) te verwerpen want de lengte van een zijde is altijd positief)
Bijgevolg is de omtrek   3x = \(\frac{15}{2}\) = 7,5