Van de 6² = 36 uitkomsten met twee dobbelstenen zijn er \(D_2^{n-2}\) bij waar je n ogen gooit.
( n − 2 'muntstukken' verdelen over 2 spaarpotten waarin reeds één munt zit)
Van de 6³ = 216 uitkomsten met drie dobbelstenen zijn er \(D_3^{n-3}\) bij waar je n ogen gooit.
( n − 3 'muntstukken' verdelen over 3 spaarpotten waarin reeds één munt zit)
De vergelijking die we moeten oplossen is dus
( n = 1 oog gooien met twee of drie dobbelstenen is uitgesloten)
Proef :
De kans om met twee dobbelstenen 6 ogen te gooien is 5 op 36 of 30 op 216
(5 komt van (1,5),(5,1),(2,4),(4,2),3,3) )
De kans om met drie dobbelstenen 6 ogen te gooien is 10 op 216
(10 komt van 3+6+1 : (1,1,4)(3) (1,2,3)(6) (2,2,2)(1) )
30 is precies drie keer 10.