Driehoek ABC heeft oppervlakte 3.
De hoogtelijn AH snijdt [BC] in
twee stukken met lengte 2 en 4.
De verhouding van de
oppervlakte van de
omcirkels van ΔHCA en ΔHBA is
De hoogte [AH] heeft lengte 1 ( want 3 = ½(2+4).1 → bekendste formule oppervl. driehoek) .
[AB] en [AC] zijn de diameters van de cirkels ! (daar HCA en HBA rechthoekig zijn).
Deze diameters hebben resp. een lengte van \(\boldsymbol{\scriptsize\sqrt {4^2+1^2}=\sqrt {17} }\) en \(\boldsymbol{\scriptsize\sqrt {2^2+1^2}=\sqrt {5} }\).
De verhouding van de oppervlakten van de cirkels is dezelfde als de verhouding van
hun stralen in het kwadraat maar ook van hun diameters in het kwadraat.
Vandaar dat de gevraagde verhouding is : \(\boldsymbol{\frac {17} {5}=\frac{34}{10}=3,4 }\)