In ΔABC worden de zijden [AB] en [AC] door de punten P en Q verdeeld in lijnstukken
waarvan de lengtes in de figuur zijn aangegeven.
De driehoeken AQP en ABC zijn
A. N I E T gelijkvormig
B. gelijkvormig met gelijkvormigheidsfactor 2
C. gelijkvormig met gelijkvormigheidsfactor 3
D. gelijkvormig met gelijkvormigheidsfactor 3,5
E. gelijkvormig met gelijkvormigheidsfactor 4
[ 2,3-7601 - op net sinds 28.2.14-(E)-30.10.2023 ]
De driehoeken hebben de hoek in A gemeenschappelijk.
De verhouding (groot over klein) van de aanliggende zijden van de kleine driehoek is 2 : 1 = 2
De verhouding (groot over klein) van de aanliggende zijden van de grote driehoek is 8 : 4 = 2
Deze twee getallen zijn gelijk. Daarom mag je wel besluiten dat ze gelijkvormig zijn maar NIET met de gelijkvormigheidsfactor 2 !
Deze is (7+1) : 2 of (2+2) : 1 , dus 4