In ΔABC worden de zijden [AB] en [AC] door de punten P en Q verdeeld in lijnstukken waarvan de lengtes in de figuur
zijn aangegeven.
De driehoeken APQ en ABC zijn
De driehoeken hebben de hoek in A gemeenschappelijk.
De verhouding (groot over klein) van de aanliggende zijden van de kleine driehoek is 6 : 4 = 1,5
De verhouding (groot over klein) van de aanliggende zijden van de grote driehoek is 12 : 8 = 1,5
Deze twee getallen zijn gelijk. Daarom mag je wel besluiten dat ze gelijkvormig zijn maar NIET met de gelijkvormigheidsfactor 1,5 ! Deze is (8+4) : 6 of (6+2) : 4, dus 2