In ΔABC worden de zijden [AB] en [AC] door de punten P en Q verdeeld in lijnstukken waarvan de lengtes in de figuur zijn aangegeven.
De driehoeken APQ en ABC zijn ( gelijkvormigheidsfactor = vergrotingsfactor)
De benen van de hoek A van de kleine driehoek hebben lengtes 3 en 1.
De benen van de driehoek ABC hebben lengtes 4 en 12.
Wegens de gelijkvormigheid moet : 12 =4
3 1
In de teller : eerst de grootste dan de kleinste
In de noemer : eveneens eerst de grootste dan de kleinste
De gelijkvormigheidsfactor is nu af te lezen.