Vanuit één punt van de regelmatige 13-hoek kan men twee diagonalen trekken die even lang zijn en tevens de langsten zijn (met lengte x).
Zo onstaat een gelijkbenige driehoek met tophoek \(\frac12.\frac {2\pi} {13}=\frac{\pi}{13}\) en basishoeken \(\frac{1}{2}\left(\pi-\frac{\pi}{13}\right)=\frac{1}{2}.\frac{12}{13}\pi=\frac{6}{13}\pi\).
De cirkel is de omcirkel van deze gelijkbenige driehoek zodat de sinusregel kan worden toegepast :
\(\frac{x}{sin{\frac{6\pi}{13}}}=2.1\;\Leftrightarrow\;
x=2.sin{\frac{6\pi}{13}}\;\Leftrightarrow\; x=2.sin{\left(\pi-\frac{6\pi}{13}\right)}\;\Leftrightarrow\; x=2.sin{\frac{7\pi}{13}}\)