In een rechthoekige driehoek meet één van de scherpe hoeken 40°. Uit de andere scherpe hoek trekt men de bissectrice. Welke (scherpe) hoek maakt die bissectrice met de overstaande zijde van die (andere) scherpe hoek ?
De tweede scherpe hoek is 50° zodat de bissectrice zorgt voor twee hoeken van 25°.
In de linkse rechthoekige driehoek is de gevraagde hoek dus 90° − 25° = . . .