1ste manier :
Vermits een rechte door het middelpunt gaat mag je concluderen dat je in de cirkel een rechthoekige driehoek ABC ziet en [AM] zwaartelijn. Bovendien is |CM = |AM| = straal van de cirkel.
In de gelijkbenige driehoek MAC is dus de hoek ∠CAM = 20° en bijgevolg α = 90° − 20° = 70° 2de manier :
Vermits een rechte door het middelpunt gaat mag je concluderen dat je in de cirkel een rechthoekige driehoek ABC ziet met de zwaartelijn [AM] vanuit de rechte hoek.
∠ACM is een omtrekshoek die op dezelfde boog staat als de middelpuntshoek ∠AMB.
Deze laatste is dus dubbel zo groot, nl. 40°.
De hoek in B is de andere scherpe hoek van ABC en is dus 90° − 20° = 70° groot.
In ABM is dus α = 180° − 40° − 70° = 70°