In een cirkel met straal 5 is [BC] een middellijn.
Op de omtrek nemen we een (derde) punt A.
Als één van de rechthoekszijden van ΔABC
een lengte 6 heeft, dan heeft de andere rechthoekszijde lengte
De driehoek ABC is rechthoekig met [BC] als schuine zijde !
De lengte van de schuine zijde is 10 en één van de rechthoekszijden is 6.
De andere rechthoekszijde kan berekend worden met de stelling van Pythagoras maar misschien weet je dat zowel (3,4,5) als (6,8,10) een Pythagorisch drietal is zodat je onmiddellijk kan besluiten dat 8 de lengte moet zijn van de tweede rechthoekszijde.