1ste manier :
De nulwaarden zijn − 2 en +2.
De top heeft dus een abscis van 0 (gemiddelde van − 2 en +2)
Voor x = 0 is y = (− 4) = − 2
Zodoende is de top T(0, − 2) 2de manier :
y = (x² − 4) = x² − 2
y = x² heeft top in de oorsprong
y = x² − 2 heeft een top die 2 lager ligt, dus in (0,− 2)