Op de figuur kunnen we direct besluiten dat het een bergparabool betreft waarvan de snijpunten met de x-as (1, 0) en (3, 0) zijn.
De functie moet dus 1 en 3 als nulwaarden hebben.
Bergparabolen vindt je enkel in B en D en daar de parabool van B de y-as als symmetrieas heeft moet het antwoord D zijn.
We hebben de nulwaarden dus niet eens nodig gehad.
(Overigens : −(x − 2)² + 1 = −x² + 2x − 4 + 1 = −(x² − 2x + 3) = −(x − 1)(x − 3) duidelijk met nulwaarden 1 en 3)