Met de snijpunten met de x-as en de top van de parabool y = (x − 1)(5 − x)wordt
een rechthoek gevormd waarvan de zijden evenwijdig zijn met de assen (zie figuur).
Hoe groot is de oppervlakte van die rechthoek ?
De snijpunten met de x-as zijn ( 1, 0 ) en ( 5, 0 )
zodat de rechthoek een breedte van 4 heeft.
De top T heeft als abscis het gemiddelde van de nulwaarden, dus het gemiddelde van 1 en 5, dus 3.
Het beeld van 3 is f(3) = (3 − 1)(5 − 3) = 4 en tevens de hoogte (lengte) van de rechthoek,
die dus hier een vierkant blijkt te zijn met zijde 4.
De oppervlakte van dat vierkant is dus bijgevolg . . .