1ste manier :
De theorie zegt dat een rechte door \(\vec P_1 \) met richtingsvector \(\vec S\) een vectoriële vergelijking heeft van \(\vec P = \vec {P_1} + k.\vec{S} \)
Het antwoord is dus E want de rol van \(\vec P_1 \) wordt hier gespeeld door \(\vec A \) en de rol van de richtingsvector door \(\vec B \) 2de manier :
Voor een bepaalde waarde van de parameter k MOET je \(\vec A \) kunnen verkrijgen (zonder \(\vec B \))
Dit kan bij alternatief A door k = 0 te kiezen.
Dit kan bij alternatief E door k = 0 te kiezen.
Je moet ook \(\vec A + \vec B \) kunnen verkrijgen (het punt tegenover O)
Dit kan alleen bij E door k = 1 te kiezen.