Als je een cilinder doorsnijdt met een vlak door de symmetrie-as, verkrijg je een rechthoek met oppervlakte 20 cm2.
De oppervlakte van de mantel van die cilinder is (in dezelfde eenheid)
Weze h de hoogte van de cilinder.
Dan zijn \(h \; en \ \frac {20}{h} \) de afmetingen van de rechthoek.
\(\frac {20}{h} \) is dus de diameter van het grondvlak en bijgevolg is \(\frac {10}{h} \) de straal van het grondvlak (een cirkel).
De mantel van de cilinder is op te vatten als een rechthoek met afmetingen h en omtrek van het grondvlak, dus \( 2.\pi\frac {10}{h}= \frac {20}{h}.\pi \)
zodat de oppervlakte van de mantel gelijk is aan \( h.\frac {20} {h}\pi = 20\pi \)