Gelijk aan 0 verkrijg je bij x = 4
Groter dan nul is voor de getallen waarvoor
(4 − x).x > 0 ⇔ −x² + 4x > 0
Dit is : (strikt) tussen 0 en 4
(0 en 4 zijn de nulwaaarden van (4 − x).x )
Het antwoord is dus ]0, 4] (We hebben hier gebruik gemaakt van het feit dat a.b hetzelfde teken heeft als a : b (als a en b niet 0 zijn)