Verbind A met C. In de driehoek ABC heeft de hoek in A een grootte van 40° (de helft van 80° want BAC is een omtrekshoek die op een boog van 80° staat).
De hoek in B van ABC heeft een grootte van 50° want die is ook een omtrekshoek maar staat op een boog van 100° (180° − 80°).
Δ ABD is een rechthoekige driehoek met scherpe hoek in B van 50° zodat de andere scherpe hoek in D een grootte heeft van 40° (complement van 50°)