Om rang 2 te hebben moet minstens één van de volgende drie vierkante deelmatrices regulier zijn :
det A = m² − 1 = (m − 1)(m + 1)
det B = m³ − 1 = (m − 1)(m² + m + 1)
det C = m² − m = m(m − 1)
Door de gemeenschappelijke factor m − 1 kan je besluiten dat enkel als m = 1 de drie determinanten
nul zijn en dus de drie matrices A, B, C singulier.
Rang 2 heb je dus bijna altijd, behalve als m = 1.