De breedte van de rechthoek vinden we door naar de abscissen a en c te kijken : die is c − a
De hoogte van de rechthoek vinden we door naar de ordinaten b en d te kijken : die is b − d
De halve omtrek is dus de som van deze twee getallen : (c − a) + (b − d) = b + c − a − d
Het dubbel daarvan is dus de omtrek