Te bewijzen : (2n + 1).7n − 1   is deelbaar door 4
m.a.w. 4 |  [ (2n+1).7n − 1]
Bewijs :
Deel I Voor de kleinste n-waarde, nl. 1 (0 is triviaal) is de uitdrukking gelijk aan
3.71 − 1 = 20 → deelbaar door 4
Deel II Gegeven : (2k+1).7k − 1   is deelbaar door 4   ( I.H.)
Te bewijzen: (2k+3).7k+1 − 1   is deelbaar door 4
Bewijs : LL = (2k+3).7.7k − 1
__ = (2k+1).7.7k + 2.7.7k − 7 + 6
__ = 7.[(2k+1).7k − 1] + 2.(7k+1 + 3)
De eerste (van twee) termen is deelbaar door 4 omwille van de inductiehypothese. De tweede is niet alleen deelbaar door 2 maar ook door 4 want 7k+1 + 3 is EVEN ! Immers een macht van 7 is steeds oneven en oneven + oneven = even. De hele som is dus deelbaar door 4.

Door het principe van volledige inductie is de stelling waar voor n = 1 (Deel I),
n = 2 (Deel II), n = 3 (Deel II), n = 4 ...   m.a.w. voor elk natuurlijk getal n


I.H. = Inductiehypothese     Q.E.D. = quod erat demonstrandum
Deel  I  = BASIC STEP
Deel II = INDUCTIVE STEP