Te bewijzen : als voor een rij   t0= 3  en  tn+1= 2tn + 2n − 4
dan luidt de directe formule   tn = 2n − 2n + 2
Bewijs :
Deel I Voor de kleinste n-waarde, nl. 0 is
t0 = 20 − 2.0 + 2 = 1 + 2 = 3 → O.K.
Nu gaan we bewijzen dat  S( k ) ⇒  S( k+1)
m.a.w. dat als de stelling geldt voor n = k, ze ook zal gelden voor  n = k + 1
Deel II Gegeven : tk = 2k − 2k + 2   ( I.H.)
Te bewijzen: tk+1 = 2k+1 − 2(k+1) + 2
Bewijs : LL = tk+1 = 2.tk + 2k − 4
__ = 2.(2k − 2k + 2) + 2k − 4
__ = 2k+1 − 4k + 4 + 2k − 4
__ = 2k+1 − 2k − 2 + 2
__ = 2k+1 − 2.(k + 1) + 2 = RL   Q.E.D.

Door het principe van volledige inductie is de stelling waar voor n = 0 (Deel I),
n = 1 (Deel II), n = 2 (Deel II), n = 3 ...   m.a.w. voor elk natuurlijk getal n


I.H. = Inductiehypothese     Q.E.D. = quod erat demonstrandum
Deel  I  = BASIC STEP
Deel II = INDUCTIVE STEP