Te bewijzen :
m.a.w. 1.21 + 2.22 + 3.23 + 4.24 + ... n.2n = (n−1)2n+1 + 2
Bewijs :
Deel I Voor de kleinste n-waarde, nl. 1 is
LL = 1.21 = 2 (de eerste term)
RL = (1−1).21 + 2 = 2
LL = RL → O.K.
Nu gaan we bewijzen dat  S( k ) ⇒  S( k+1)
m.a.w. dat als de stelling geldt voor n = k, ze ook zal gelden voor  n = k + 1
Deel II Gegeven : ( I.H.)
Te bewijzen:
Bewijs :
__ = (k − 1).2k+1 + 2 + (k + 1).2k+1
__ = 2k+1(k − 1 + k + 1) + 2
__ = 2k+1.2k + 2
__ = k.2k+2 + 2 = RL   Q.E.D.

Door het principe van volledige inductie is de stelling waar voor n = 1 (Deel I),
n = 2 (Deel II), n = 3 (Deel II), n = 4 ...   m.a.w. voor elk natuurlijk getal n


I.H. = Inductiehypothese     Q.E.D. = quod erat demonstrandum
Deel  I  = BASIC STEP
Deel II = INDUCTIVE STEP