Te bewijzen : n.(n2 − 1) is deelbaar door 24 als n ONEVEN is
m.a.w. voor alle oneven getallen n is n.(n2 − 1) een veelvoud van 24
Bewijs :
Deel I (Het triviale geval n = 1 laten we buiten beschouwing)
Voor de kleinste ONEVEN n-waarde, nl. 3 wordt de uitdrukking gelijk
aan   3.(3² − 1) = 3.8 = 24 → deelbaar door 24   O.K.
Deel II Gegeven : k.(k2 − 1) is deelbaar door 24   (k = 3, 5, 7, ...)   ( I.H.)
Te bewijzen: (k + 2).[(k+2)2 − 1] is deelbaar door 24
Merk op dat we k+2 en niet k+1 hebben geschreven omdat
het volgende oneven getal altijd twee eenheden verder ligt
Bewijs : (k + 2).[(k+2)2 − 1]
__ = (k + 2)(k² + 4k + 3)
__ = k³ + 4k² + 3k + 2k² + 8k + 6
__ = k³ + 6k² + 11k + 6
__ = k³ − k + 6k² + 12k + 6
__ = (k³ − k) + 6.(k² + 2k + 1)
__ = (k³ − k) + 6.(k + 1)²
Van deze twee termen is de eerste deelbaar door 24 vanwege
de Inductie Hypothese. De tweede is alleszins deelbaar door 6,
maar moet deelbaar zijn door 24. Dit zal het geval zijn als
(k + 1)² een viervoud is. En dat is het geval !
Immers k is oneven, zodat k even is. En een even getal
in het kwadraat is altijd deelbaar door 4 !

Door het principe van volledige inductie is de stelling waar voor n = 3 (Deel I), n = 5 (Deel II),
n = 7 (Deel II), n = 9 ...   m.a.w. voor elk ONEVEN natuurlijk getal n (zelfs 1 inbegrepen)


I.H. = Inductiehypothese     Q.E.D. = quod erat demonstrandum
Deel  I  = BASIC STEP
Deel II = INDUCTIVE STEP