Te bewijzen : ∀ n > 5 :   (n + 1)2 < 2n
Bewijs :
Deel I Voor de kleinste n-waarde, nl. 6 (!) is
LL = (6 + 1)² = 7² = 49
RL = 26 = 64
LL < RL → OK
Deel II Gegeven : (k + 1)2 < 2k   ( I.H.)
Te bewijzen: (k + 2)2 < 2k+1
Bewijs : We vertrekken van het rechterlid en schrijven
ofwel de uitdrukking anders ofwel maken we
ze kleiner, todat we het linkerlid verkrijgen.
RL = 2k+1 = 2.2k > 2.(k + 1)² = 2k² + 4k + 2
__ = (k² + 4k + 4) + k² − 2 > k² + 4k + 4 = (k + 2)² = LL
De laatste ongelijkheid is gerechtvaardigd want   k² − 2
een positief getal vanaf k = 6 (zelfs vanaf k=2)

Door het principe van volledige inductie is de stelling waar voor n = 6 (Deel I), n = 7 (Deel II),
n = 8 (Deel II), n = 9 ...   m.a.w. voor elk natuurlijk getal n vanaf 6


I.H. = Inductiehypothese     Q.E.D. = quod erat demonstrandum
Deel  I  = BASIC STEP
Deel II = INDUCTIVE STEP