Te bewijzen : | tn ≥ ()n−2 ( n = 4,5,...) voor de volgende rij getallen (recursieve definitie) : t1 = t2 = t3 = 1, tn = tn−1 + tn−3 ( n = 4,5,...) |
Bewijs : | |
Deel I |
a) merk op dat we voor n = 3 een ONware uitspraak verkrijgen, immers 1 ≥ is vals. b) zowel voor n = 2 als voor n = 4 verkrijgen we een gelijkheid c) omdat de recursieformule drie 'stappen terug gaat', moeten we hier in deel I de eerste drie stappen controleren. Deze inductiemethode wordt soms de sterke (strong) inductiemethode genoemd. Voor de kleinste drie n-waarden (nl. 4, 5 en 6) is t4 = 1+1 = 2 ≥ ()2−2 ()2 = 2 → O.K. t5 = 2+1 = 3 ≥ ()3−2 ()3 = 2 ≈ 2,8 → O.K. t6 = 3+1 = 4 ≥ ()4−2 ()4 = 4 → O.K. |
Deel II | Gegeven : |
tk ≥ ()k−2 (k = 6, 7, ...) tk−2 ≥ ()k−4 |
Te bewijzen: | tk+1 ≥ ()k−1 | |
Bewijs : | tk+1 = tk + tk−2 (zie recursieve def.) | |
__ ≥ ()k−2 + ()k−4 | ||
__ = ()k + ()k | ||
__ = ()k | ||
__ = ()k−1 en daar > 1 | ||
__ > ()k−1 = RL Q.E.D. |