Te bewijzen : 1.5 + 2.6 + 3.7 +...+ n(n+4) = 1/6 n(n+1)(2n+13)
m.a.w.
Bewijs :
Deel I Voor de kleinste n-waarde, nl. 1 is
LL = 1.(1+4) = 5 (de eerste term)
RL = 1/6.1.(1+1).(2+13) = 1/6.2.15 = 5
LL = RL → O.K.
Deel II Gegeven : 1.5 + 2.6 + 3.7 +...+ k(k+4) = 1/6 k(k+1)(2k+13)
Te bewijzen: 1.5 + 2.6 + 3.7 +...+ k(k+4) + (k+1)(k+5) = 1/6 (k+1)(k+2)(2k+15)
Bewijs : LL = 1/6 k(k+1)(2k+13) + (k+1)(k+5)
__ = 1/6 (k + 1)(2k² + 13k + 6k + 30)
__ = 1/6 (k + 1)(2k² + 19k + 30)
__ = 1/6 (k + 1)(k+2)(2k + 15)
__ = RL   Q.E.D.

Door het principe van volledige inductie is de stelling waar voor n = 1 (Deel I),
n = 2 (Deel II), n = 3 (Deel II), n = 4 ...   m.a.w. voor elk natuurlijk getal n


I.H. = Inductiehypothese     Q.E.D. = quod erat demonstrandum
Deel  I  = BASIC STEP
Deel II = INDUCTIVE STEP