Te bewijzen : 14+ 24+ 34+...+ n4 = 1op30n(n+1)(2n+1)(3n2+3n−1)
m.a.w.
Bewijs :
Deel I Voor de kleinste n-waarde, nl. 1 is
LL = 14 = 1 (de eerste term)
RL = 1op30.1.2.3.5 = 1
LL = RL → O.K.
Deel II Gegeven : 14+ 24+ 34+...+ k4 = 1op30k(k+1)(2k+1)(3k2+3k−1)
Te bewijzen: 14+ 24+ 34+...+ k4 + (k+1)4 = 1op30(k+1)(k+2)(2k+3)(3k2+9k+5)
              3(k+1)²+3(k+1)−1= 3k²+6k+3+3k+3−1 = 3k²+9k+5
Bewijs : LL = 1op30k(k+1)(2k+1)(3k2+3k−1) +  (k+1)4
__ = 1op30(k+1)[k(2k+1)(3k2+3k−1) + 30(k+1)3]
__ = 1op30(k+1)[(2k2+k)(3k2+3k−1) + 30(k3+3k2+3k+1)]
__ = 1op30(k+1)[6k4+6k3−2k2+3k3+3k2−k+30k3+90k2+90k+30]
__ = 1op30(k+1)(6k4 + 39k3 + 91k2−89k + 30)
In plaats van de vierdegraadsveelterm proberen te ontbinden, gaan we
controleren of die gelijk is aan het produkt  (k+2)(2k+3)(3k2+9k+5) :
__ = (2k2+7k+6)(3k2+9k+5)
   = 6k4+18k3+10k2+21k3+63k2+35k+18k2+54k+30
   = 6k4 + 39k3 + 91k2−89k + 30   → Yes!

Door het principe van volledige inductie is de stelling waar voor n = 1 (Deel I),
n = 2 (Deel II), n = 3 (Deel II), n = 4 ...   m.a.w. voor elk natuurlijk getal n


I.H. = Inductiehypothese     Q.E.D. = quod erat demonstrandum
Deel  I  = BASIC STEP
Deel II = INDUCTIVE STEP