Te bewijzen : 1.4 + 2.7 + 3.10 + ... + n.(3n + 1) = n.(n + 1)²
m.a.w.
Bewijs :
Deel I Voor de kleinste n-waarde, nl. 1 is
LL = 1.4 = 4   (de eerste term)
RL = 1.(1+1)² = 4
LL = RL → O.K.
Nu gaan we bewijzen dat  S( k ) ⇒  S( k+1)
m.a.w. dat als de stelling geldt voor n = k, ze ook zal gelden voor  n = k + 1
Deel II Gegeven : 1.4 + 2.7 + 3.10 + ... + k.(3k + 1) = k.(k + 1)²     ( I.H.)
Te bewijzen: 1.4 + 2.7 + 3.10 + ... + k.(3k + 1)+ (k+1).(3k + 4) = (k+1).(k + 2)²
Bewijs : LL = k.(k+1)² + (k+1)(3k+4)
__ = (k+1)(k²+k + 3k+4)
__ = (k+1)(k² + 4k + 4)
__ = (k+1).(k+2)²
__ = RL   Q.E.D.

Door het principe van volledige inductie is de stelling waar voor n = 1 (Deel I),
n = 2 (Deel II), n = 3 (Deel II), n = 4 ...   m.a.w. voor elk natuurlijk getal n


I.H. = Inductiehypothese     Q.E.D. = quod erat demonstrandum
Deel  I  = BASIC STEP
Deel II = INDUCTIVE STEP