Te bewijzen :
m.a.w.
Bewijs :
Deel I Voor de kleinste n-waarde, nl. 1 is

LL < RL → O.K.
Deel II Gegeven :     ( I.H.)
Te bewijzen:
Bewijs :
__ Het komt er dus nu op aan van de volgende ongelijkheid aan te tonen :
__ / beide leden × 2(k+1) ( > 0)
__ / beide leden × k.k! ( > 0)
__ ⇔   5k(k+1)! − 2(k+1)! + 2k  <  5k².k! + 3k.k!
__ ⇔   5k.(k+1)k! − 2(k+1)k! + 2k  <  5.k².k! + 3.k.k!
__ ⇔   5k².k! + 5k.k! − 2k.k! − 2k! + 2k  <  5k².k! + 3k.k!
__ ⇔   2(k − k!)  <  0
__ ⇔   2k.(1 − (k − 1)! )  <  0
__ YES ! ... maar deze ongelijkheid is enkel waar vanaf k = 3.
  Daarom moeten we "Deel I uitbreiden" voor het geval n = 2 :


  LL < RL → O.K.

Door het principe van volledige inductie is de stelling waar voor n = 1 (Deel I),
n = 2 (Deel II), n = 3 (Deel II), n = 4 ...   m.a.w. voor elk natuurlijk getal n


I.H. = Inductiehypothese     Q.E.D. = quod erat demonstrandum
Deel  I  = BASIC STEP
Deel II = INDUCTIVE STEP