Te bewijzen : t1 = 1  ∧  tn = 2.tn−1 + n     tn = 2n+1 − n − 2
( 1 , 4 , 11 , 26 , 57 , 120, ... )
Bewijs :
Deel I Voor de kleinste n-waarde, nl. 1 verkrijgen we
t1 = 21+1 − 1 −2 = 4 − 3 = 1 → O.K.
Deel II Gegeven :  tk =  2k+1 − k − 2     ( I.H.)
Te bewijzen: tk+1 = 2k+2 − k − 3
Bewijs : tk+1 = 2.tk + k+1
__ = 2.( 2k+1 − k − 2 ) + k + 1
__ = 2k+2 − 2k − 4 + k + 1
__ = 2k+2 − k − 3   Q.E.D.

Door het principe van volledige inductie is de stelling waar voor n = 1 (Deel I),
n = 2 (Deel II), n = 3 (Deel II), n = 4 ...   m.a.w. voor elk natuurlijk getal n


I.H. = Inductiehypothese     Q.E.D. = quod erat demonstrandum
Deel  I  = BASIC STEP
Deel II = INDUCTIVE STEP