Te bewijzen : | |
m.a.w. | |
Bewijs : | |
Deel I |
Voor de kleinste n-waarde, nl. 0 is LL = C00 = 1 (de eerste term) RL = 20 = 1 |
Deel II | Gegeven : | ( I.H.) |
Te bewijzen: | ||
Bewijs : |
Vermenigvuldig beide leden van de I.H. met 2, dan verkrijg je | |
Net zoals je 2(A+B+C) kan schrijven als A + (A+B) + (B+C) + C schrijven we nu onze gelijkheid als | ||
of zelfs | ||
Voor de som tussen haakjes kunnen we een belangrijke eigenschap van de driehoek van PASCAL toepassen : Doe dit bij elk (...) en je verkrijgt precies de termen die je zou willen hebben. |