Te bewijzen :
m.a.w.
Bewijs :
Deel I Voor de kleinste n-waarde, nl. 0 is
LL = C00 = 1 (de eerste term)
RL = 20 = 1
Deel II Gegeven :     ( I.H.)
Te bewijzen:
Bewijs : Vermenigvuldig beide leden van de I.H. met 2, dan verkrijg je
Net zoals je 2(A+B+C) kan schrijven als  A + (A+B) + (B+C) + C  schrijven we nu onze gelijkheid als
       
of zelfs  
Voor de som tussen haakjes kunnen we een belangrijke eigenschap van de driehoek van PASCAL toepassen :

Doe dit bij elk (...) en je verkrijgt precies de termen die je zou willen hebben.

Door het principe van volledige inductie is de stelling waar voor n = 0 (Deel I),
n = 1 (Deel II), n = 2 (Deel II), n = 3 ...   m.a.w. voor elk natuurlijk getal n


I.H. = Inductiehypothese     Q.E.D. = quod erat demonstrandum
Deel  I  = BASIC STEP
Deel II = INDUCTIVE STEP

Er bestaat een andere, meer bekende en niet-inductieve manier om de formule te bewijzen.
Tel het totaal aantal deelverzamelingen van een verzameling V met n elementen op twee manieren :
1ste manier :
aantal deelverzamelingen met 0 elementen : Cn0 (= 1, de lege verzameling)
aantal deelverzamelingen met 1 elementen : Cn1 (= n, het aantal singletons)
aantal deelverzamelingen met 2 elementen : Cn2 (het aantal paren)
enz...
aantal deelverzamelingen met n elementen : Cnn (=1, de verzameling V zelf, de zgn. onechte deelverzameling)
Tel die aantallen op en je verkrijgt het linkerlid van de gelijkheid.
2de manier :
Een deelverzameling kiezen is in feite voor elk van de n elementen beslissen : "neem ik het of neem ik het niet".
Je hebt dus voor elk van de elementen twee mogelijkheden.
In totaal dus 2.2.2...2 = 2n mogelijkheden, het totaal aantal deelverzamelingen, het rechterlid van de gelijkheid