Te bewijzen : | |
waarbij Fn de n-de term is in de rij van FIBONACCI : 1, 1, 2, 3, 5, 8, .... met Fn+2 = Fn+1 + Fn | |
Bewijs : | |
Deel I |
Voor de kleinste n-waarde, nl. 4 is F5 = 5 en F4 = 3 met als verhouding 1,666... → inderdaad gelegen tussen 1,5 en 2 |
Deel II | Gegeven : | ( I.H.) |
Te bewijzen: | ||
Bewijs : | Daar Fk+2 = Fk+1 + Fk volgt uit de I.H. | |
__ en daar a < b ⇔ < voor positieve getallen | ||
tel nu 1 bij in elk van de drie leden | ||
en dus ook | ||
__ Q.E.D. |