Te bewijzen : Dn sin x = sin (x + n. pi/2)
m.a.w. De  n-de  afgeleide van  sin x  is  sin ( x + n. pi/2 )
Bewijs :
Deel I Voor de kleinste n-waarde, nl. 1 is
LL = Dn sin x = D sin x = cos x = sin (pi/2 − x) = sin (πpi/2 + x) = sin (x + pi/2)
RL = sin (x + 1. pi/2 ) = sin (x + pi/2)
LL = RL   → O.K.
Deel II Gegeven : Dk sin x = sin (x + k. pi/2)     ( I.H.)
Te bewijzen: Dk+1 sin x = sin [x + (k+1). pi/2]
Bewijs : LL = Dk+1 sin x = D (Dk sin x)
__ = D sin (x + k. pi/2)
__ = cos (x + k. pi/2)
__ = sin (pi/2 − x − k. pi/2)
__ = sin( πpi/2 + x + k. pi/2)
__ = sin( x + pi/2 + k. pi/2)
__ = sin [x + (k+1). pi/2] = RL   Q.E.D.

Door het principe van volledige inductie is de stelling waar voor n = 1 (Deel I),
n = 2 (Deel II), n = 3 (Deel II), n = 4 ...   m.a.w. voor elk natuurlijk getal n


I.H. = Inductiehypothese     Q.E.D. = quod erat demonstrandum
Deel  I  = BASIC STEP
Deel II = INDUCTIVE STEP