Te bewijzen : | Steunende op de wetten van DE MORGAN uit de verzamelingenleer, nl. bewijs dat |
waarbij A1, A2, ..., An deelverzamelingen zijn van de universele verzameling U en n ≥ 2 | |
Bewijs : | |
Deel I |
Voor de kleinste n-waarde, nl. 2 verkrijgen we wat precies een hoger vermelde wet van DE MORGAN is voor twee deelverzamelingen |
Deel II | Gegeven : | ( I.H.) |
Te bewijzen: | ||
Bewijs : | (associativiteit van de doornede van verzamelingen toegepast) | |
__ de wet van DE MORGEN toegepast voor twee verzamelingen | ||
__ de inductiehypothese toegepast | ||
__ (associativiteit van de vereniging van verzamelingen toegepast) | ||
__ Q.E.D. |