Te bewijzen : 12 − 22 + 32 − ... + (− 1)n−1.n2 = 1/2 (−1)n−1.n.(n+1)
m.a.w.
Bewijs :
Deel I Voor de kleinste n-waarde, nl. 1 is
LL = 1² = 1 (de eerste term)
RL = 1/2 (−1)º.1.2 = 1
Deel II Gegeven : 12 − 22 + 32 − ... + (− 1)k−1.k2 = 1/2 (−1)k−1.k.(k+1)     ( I.H.)
Te bewijzen: 12 − 22 + 32 − ... + (− 1)k−1.k2 + (− 1)k.(k+1)2 = 1/2 (−1)k.(k+1).(k+2)
Bewijs : LL = 1/2 (−1)k−1.k.(k+1) + (− 1)k.(k+1)2
__ = 1/2 (−1)k.k.(k+1) + 1/2 .2.(− 1)k.(k+1)2
__ = 1/2 (−1)k.(k+1).[− k+ 2(k + 1) ]
__ = 1/2 (−1)k.(k+1).(k + 2) = RL
__ Q.E.D.

Door het principe van volledige inductie is de stelling waar voor n = 1 (Deel I),
n = 2 (Deel II), n = 3 (Deel II), n = 4 ...   m.a.w. voor elk natuurlijk getal n


I.H. = Inductiehypothese     Q.E.D. = quod erat demonstrandum
Deel  I  = BASIC STEP
Deel II = INDUCTIVE STEP