Te bewijzen :
m.a.w.
Bewijs :
Deel I Voor de kleinste n-waarde, nl. 1 is
Deel II Gegeven :     ( I.H.)
Te bewijzen:
Bewijs : Uit de inductiehypotese (gegeven) volgt onmiddellijk :

We moeten dus nu nog alleen aantonen dat
(*)
Vermits alle tellers en noemers positieve getallen zijn mogen
we beide leden kwadrateren en herschikken tot
⇔  (2k + 1)²(3k + 4) ≤ (2k+2)²(3k + 1)
⇔  (4k² + 4k + 1).(3k + 4) ≤ (4k² + 8k + 4).(3k + 1)
⇔  12k³ + 16k² + 12k²  + 16k + 3k + 4 ≤ 12k³+ 4k² + 24k² + 8k + 12k + 4
⇔  19k ≤ 20k   Yes !
Deze uitspraak is waar voor alle positieve gehele k-waarden.
De ongelijkheid (*) is dus bewezen.

Door het principe van volledige inductie is de stelling waar voor n = 1 (Deel I), n = 2 (Deel II), n = 3 (Deel II), n = 4 ...   m.a.w. voor elk natuurlijk getal n

I.H. = Inductiehypothese     Q.E.D. = quod erat demonstrandum
Deel  I  = BASIC STEP
Deel II = INDUCTIVE STEP

De laatste ongelijkheid doet een beetje vermoeden dat er weinig verschil is tussen het eerste en het tweede lid van de formule.
Inderdaad reken we met een rekenmachine het product van de eerste drie factoren uit verkrijgen we 0,3125
terwijl het rechterlid (omgekeerde van de vierkantswortel van 13) 0,3162 oplevert.