Te bewijzen : | |
Bewijs : | |
Deel I |
Om het bewijs in Deel II wat eenvoudiger te maken onderzoeken we de stelling eerst voor de vier kleinste natuurlijke getallen : n = 0 0³ ≤ 3⁰ ⇔ 0 ≤ 1 n = 1 1³ ≤ 3¹ ⇔ 1 ≤ 3 n = 2 2³ ≤ 3² ⇔ 8 ≤ 9 n = 3 3³ ≤ 3³ ⇔ 27 ≤ 27 |
Deel II | Gegeven : | ( I.H.) |
Te bewijzen: | ||
Bewijs : | ||
⇒ | ||
⇒ We gaan nu het eerste lid (nog) kleiner maken door enerzijds k³ te vervangen door 3k² (Dit mag want 3 ≤ k zodat ook 3.k² ≤ k.k² en dus ook 3.k² ≤ k³) en anderzijds nog een k³ te vervangen door 3k+1 (dit mag want 3k+1 < k³ ⇔ 1 < k³−3k ⇔ 1 <k(k²−3) correct vanaf k=2) | ||
⇒ | ||
⇒ Q.E.D. |