Voor de kleinste n-waarde, nl. 1 is LL = 1 (de eerste term)
RL = .1.(1 + 1) = 1
Deel II
Gegeven :
( I.H.)
Te bewijzen:
Bewijs :
__
__
__
Q.E.D.
I.H. = Inductiehypothese Q.E.D. = quod erat demonstrandum Deel I = BASIC STEP
Deel II = INDUCTIVE STEP
Deze stelling is gemakkelijker te bewijzen op een andere manier :
S = 1 + 2 + 3 + ... + (n−1) + n
S = n + (n−1) + ... + 3 + 2 + 1
Tel nu lid aan lid op : (twee keer n termen in de rechterleden)
2 S = n.(n + 1)
waaruit direct de formule voor S volgt.
Beschouw dit bewijs dus eerder als een 'instapbewijs'