|
In de gelijkbenige driehoek ABC met tophoek B van 120° trekt men de bissectrice van de
hoek in A. Deze verdeelt het lijnstuk [BC] in twee delen, waarvan de verhouding van de grootste lengte tot de kleinste lengte gelijk is aan |
A. \(1\) |
|---|---|
| B. \(2\frac{\sqrt3}{3}\) | |
| C. \(\frac{1+\sqrt3}{2}\) | |
| D. \(\sqrt2\) | |
| E. \(\sqrt3\) |
[ vwo11-(2s20) - op net sinds 31.7.2025-() ]
Deze (20ste)vraag werd gesteld tijdens de tweede ronde van de 11de Vlaamse Wiskunde Olympiade (5de en 6de jaars)
30% gaf een correct antwoord, 19% een fout antwoord en meer dan de helft gaf geen antwoord
|
IN CONSTRUCTION |
A. |
|---|---|
| B. | |
| C. | |
| D. | |
| E. |